22 juni 2011
Ze heette Flocon de Neige du Ballon Bleu. Neige, kortweg. Op 28 november 2010 zat ze voor onze voordeur: een bibberend, uitgemergeld jong poesje, uit een wild nest waarvan de moeder af en toe bij ons wat etensresten kwam bedelen. Ditmaal kwamen de net gespeende kittens mee op bedeltocht, en de kleinste en zwakste was niet in staat om met de rest van de familie te vluchten toen wij de deur openden. Nathalie pakte haar op, drukte het bibberende diertje aan haar hart en daarmee begon een intense relatie. Liefde op het eerste gezicht van beide kanten.
Omdat de eerste sneeuw van die winter net was gevallen, en omdat ze zo uitgemergeld was dat ze niets leek te wegen, noemden we haar 'Neige' - later bij de registratie bij de dierenarts uitgebreid tot 'Flocon de Neige' - sneeuwvlok.
Onze sneeuwvlok was niet wit. Ze was een prachtige lapjespoes, wit, oranjerood en anthraciet.
Vanaf het begin was ze praatziek. Je hebt van die poezen die graag miauwend met je communiceren, en dat deed ze. Hele verhalen. En spinnen, zodra ze op je zat op je haar aanhaalde - zo erg dat de dierenarts nooit haar hartslag heeft kunnen meten.
Maandenlang was ze ziekelijk. Katten-niesziekte, hoge koorts, uitgedroogd; samen met haar hebben we in december 2010 en januari 2011 geknokt om haar in leven te houden. Ze kreeg drinken met druppels tegelijk, op de vingertop. Meer kreeg ze niet naar binnen.
Ondanks dat was het een aanhankelijk en levenslustig diertje. Zodra het even beter ging klauterde ze overal op en volgde ons door het hele huis - en het duurde niet lang voor ze doorhad hoe het kattenluik werkte. Maar vluchten deed ze niet, ze bleef uit eigen beweging bij ons wonen. Klap, naar buiten om te spelen en te jagen, klap, terug naar binnen voor een knuffel, een uitgebreide buikmassage en om haar avonturen te vertellen.
Ze wist vrienden te worden met iedereen: mensen, ezels, onze oudere poezen (dat ging niet altijd makkelijk), en haar oorspronkelijke familie die in de buurt bleef. Er waren nog drie broertjes, twee rood/witte katertjes die zoveel op elkaar leken dat ik ze Castor en Pollux heb gedoopt, en een grijs tabby-katertje dat later in de winter ook ziek werd maar zich niet wilde laten pakken. Die was er op zeker moment niet meer. De natuur is hard, zeker voor een nest laat geboren kittens in een te vroeg ingevallen winter.
We voerden de kattenfamilie bij met het kattenvoer dat onze luxedames niet meer wilden eten omdat het ze niet vers genoeg was, en met alles wat overbleef van onze mensenborden aan vlees, vis en gevogelte. We ontwormden ze zelfs tegelijk met onze huispoezen en Neige. De twee broertjes bleven in de buurt van het huis en werden vaste speelkameraden voor Neige, die we intussen hadden laten vaccineren, identificeren en steriliseren.
Het ging haar goed. Ze was de bindende factor voor de dieren in onze clan. Toen het onze oudste poes, Faxie, heel slecht ging vanwege een enorm abces en dat dier dagenlang op de rand van de dood balanceerde, lag Neige naast haar op de bank (en vooral: bovenop Nathalie en een fleecedeken), met een pootje beschermend op haar oudere vriendin. Want Faxie was haar grote voorbeeld, haar surrogaatmoeder van wie ze alles afkeek.
Neige was altijd overal waar wij waren. In de tuin hield ze Nathalie gezelschap, soms zelfs op de schouders; in mijn kantoorhoekje lag ze op een stoel of op mijn buik.
Nathalie borstelde de ezels, en Neige kwam er enthousiast bij liggen, op haar rug. “Ik ook! Miauw!” Heerlijk liet ze zich masseren met de rubberborstel.
Ze was speels, altijd op avontuur rond het huis en in de naastgelegen terreinen. Vaak samen met een van haar broertjes, want de kattenclan bleef hecht, vooral dankzij haar. Ze zocht het contact met haar familie zichtbaar weer op, hoewel ze tegelijk met ons bleef knuffelen. Een zeldzaam sociale en sociaal vaardige poes, vol speelse levenslust en met een geheel eigen stem. Een prachtig dier ook, schitterend van kleur, glanzend en atletisch, met ongewoon grote oren en een prachtig dikke, gestreepte staart.
Haar avontuurlijkheid kwam haar duur te staan. Vanmorgen rond half elf riep Nathalie: “Oh nee, er ligt een dode kat op de weg!”
Ik holde naar buiten. Die prachtige, dikke, gestreepte staart waarvan wij zeiden: ze heeft een genetkat onder haar voorouders. Neige. Bloed stroomt uit haar grote oren, de tong hangt uit haar bek, haar kop hangt slap, ogen weggedraaid en dof. Uitgewist, weggevaagd door een vast te hard rijdende auto. We hoorden niemand remmen.
Ze was altijd heel bang van auto's, zelfs in de tuin als wij parkeerden zocht ze een veilig heenkomen in het portiek, klaar om naar binnen te vluchten door het kattenluik. Waarschijnlijk aan de overkant van de straat bezig iets spannends te onderzoeken moet ze bij het naderen van een auto geprobeerd hebben terug te vluchten naar de veilige haven. Maar die auto ging te snel.
Ik sta op straat met mijn nog warme, bloedende poes in mijn armen. Naast de voordeur zak in neer ik op een krukje, probeer te voelen of haar hartje nog klopt. Terwijl Nathalie naar binnen gaat om een fleecedekentje te halen probeer ik Neige zelfs nog te beademen, in de valse hoop dat ze nog leven in zich heeft. Maar het heeft geen zin. Ze is er niet meer.
Flocon de Neige du Ballon Bleu. Geboren begin oktober 2010 ergens tussen de kippen van de buren bij Les Buissons. Bij ons gekomen op 28 november 2010. Doodgereden door een hardrijder rond half elf 's ochtends op 22 juni 2011. Ze haalde nog net de eerste ochtend van de officiële zomer. Een veel te kort maar intensief leven van negen maanden.
Voor mij symboliseerde Neige nieuw leven; ik vond haar op de drempel van onze voordeur op die 28ste november een dag nadat ik was teruggekomen uit Nederland, waar ik de uitvaart van mijn broer had meegemaakt, op 45-jarige leeftijd overleden aan een zware kanker. Een levenslustig mens, gelukkig met zijn bestaan, zijn werk, zijn vrouw, zijn sport. Ik was, begrijpelijk, aangeslagen. En daar was dat poesje, ziek en verzwakt. Ik zei bij mezelf: een grote blonde man daarboven heeft jou verteld bij ons hulp te zoeken. Want Jort hield van katten. Zodoende ben ik me erg aan dat diertje gaan hechten; haar opgewekte aanwezigheid leidde wat af van de rouw over het verlies van mijn broer. Die komt nu meteen weer in alle hevigheid terug. Want natuurlijk zou hij de eerste zijn geweest, als de andere kattenliefhebber in de familie, bij wie ik mijn hart zou hebben uitgestort over dat stomme roadkill-ongeluk. Maar dat kan niet meer.
Een van de ergste dingen het leven is dat je in de loop van de tijd dierbaren verliest - mensen zowel als dieren. Je vormt samen een clan, een familie. Daar hoort ook bij dat je soms ruzie hebt, dat je op elkaar moppert. De dag voor haar dood waren we nog boos op Neige omdat ze een gevangen vogel mee het huis in nam. Die moest ik haar afpakken, en daar was ze niet blij mee. Maar niet lang daarna was het weer knuffelen geblazen.
En dan, plotseling, is zo'n klein lid van de clan er niet meer. Een levenloos omhulsel. Ik verbaas me er telkens weer over hoe abrupt het leven ophoudt bij een beetje mechanische schade - alsof er iets vlucht, of uitdooft.
Ik heb een grafje gegraven voor Neige, pal voor ons huis tussen de bloemen, twee meter van het keukenraam. Ze rust er gewikkeld in een zachte fleecedeken, want dat verdient ze. Nathalie gaat er bloemen op zaaien. Een groot brok rossig graniet dient als grafsteen.
Flocon de Neige du Ballon Bleu.
Anoniem geboren in het wild, maar niet anoniem gestorven.
Dag Neige. We zullen je missen, kleine dondersteen.
Vanmorgen, op 28 juni, zes dagen nadat Neige werd overreden, sneuvelde op twee meter daarvandaan op dezelfde landweg haar broertje, zwerfkater Pollux. Ze kwamen uit hetzelfde nest en waren de laatste twee maanden onafscheidelijke speelkameraden, samen met een andere jonge kater uit dat nest, net als Pollux rood/wit gevlekt. Die noemden we daarom Castor. De zwerfbroertjes aten alle resten van het kattenvoer van onze luxedames en van ons (zover het vlees betrof) en hoorden ook bij de clan van mens en dier op ons terrein, hoewel we ze nooit hebben kunnen aanraken.
ReplyDeletePollux is begraven pal naast zijn zusje Neige.