Sunday, November 20, 2011

Appeltaart

Als je een tijdje zeer ruraal woont kijk je op een andere manier tegen het landschap aan. In het begin vind je als ex-stadsbewoner vooral dat alles zo mooi is, en zo kalm. Dan word je geadopteerd door een ezel, die krijgt een veulen, en zonder dat je dat ooit van plan was ben je op zeker moment een ezelhoeder met twee grazers van elk een kwart ton in de tuin. In de loop van de jaren raak je ook meer geïnteresseerd in het wel en wee van de talloze kleine en minder kleine vogels, zwerfkatten, hermelijnen, egels, padden, bijen, hommels en talloze andere levensvormen om je heen. Je plant fruitbomen en ziet die groeien, hopend dat er iets eetbaars aan gaat groeien. Je vrouw begint een moestuin, en die wordt steeds groter en ingewikkelder. De ezels doneren hun mest, door tussenkomst van een bedrijfsredacteur met een mestvork en kruiwagen. Ze krijgen er biologisch gekweekte maïs voor terug. Wij salade, broccoli, komkommers, pompoenen, snijbieten, aardbeien en tomaten.

Tegenwoordig zie ik de omgeving vooral als voedsel. Net als veel andere Franse regio’s hadden we dit jaar last van grote droogte in het voorjaar, en dus een slechte hooiopbrengst. De boer die ons normaal regelmatig een paar balen brengt kon ons niets leveren – hij had bij lange na niet genoeg voor zijn eigen vee.
Ons terrein is te klein om onze twee ezelinnen het hele jaar te laten eten. Dus werd voor mij de berm van ons landweggetje plotseling een voedselbron: met mijn zeis maaide ik kruiwagens vol mooi lang bermgras waar de dames maar wat blij mee waren. I-aaa! En ik baalde toen de ene gemeentewerker die ons dorpje rijk is op zeker moment de berm kort maaide met een vernietigende verhakselmachine, voor ik zelf alles als mooie lange, krokante stengels had kunnen oogsten. Verdorie.

Gelukkig bood een buurman uitkomst. Hij vroeg of onze ezels een stuk braakliggend terrein bij zijn oude boerenhoeve konden komen ‘bewerken’: een veldje dat te klein en te diep gelegen was voor een tractor, en vol distels en ander lastig spul. Nu maken we minimaal twee keer per week de voettocht met ezels Ninon en Sego naar dat terrein, 's ochtends heen en 's avonds terug, want de dames willen 's nachts liever in onze tuin staan - toen we ze in eerste instantie in het andere veld wilden laten overnachten sprongen ze doodleuk over het niet bijster hoge hek en wandelden op eigen houtje terug.

In dat buurveldje staat een grote semi-wilde appelboom, precies op de erfgrens. Begin september begonnen daar appels te vallen, en dat waren hele mooie.
Ezels zijn dol op appels. Zodra er een valt is het hap, en weg. In tegenstelling tot paarden en koeien, die het fruit in één keer proberen in te slikken en erin kunnen stikken, kauwen ezels het volledig tot moes. Het sap loopt ze erbij uit de bek. Heerlijk !

Na overleg met de buurman bij wie de betreffende boom wortelde mochten we alles dat boven de ezels hing plukken als we dat wilden. Hij deed er niets mee. We besloten bij elk bezoek ‘een paar’ appels te plukken of uit de boom te schudden, en wandelden keer op keer terug naar huis met gevulde plastic tassen en uitpuilende jaszakken. 2011 is een goed appeljaar, en de appels uit het ezelveld bleken bijzonder smakelijk. We selecteerden de betere exemplaren uit voor langdurige opslag in onze fruit- en aardappelkelder. Daar liggen ze nu in nette rijen. Voor de ezels zijn er bakken vol met iets gebutste appels uit ‘hun’ boom en met andere wilde appeltjes, want langs de paden hier groeien verschillende appelbomen. Buren en vrienden die weten van het hooitekort voor onze ezels doneerden appels uit hun tuinen. Met al die vitaminen lopen ze er blakend bij.
Appelvoorraad

Nathalie fourageert regelmatig in de kelder en maakt lekkernijen: appelgelei en appel-vlierbesconfiture. Appeltaart. Appeltoetjes. Appelmoes. Appelsap.
Gisteren bakte ze weer een overheerlijke, glutenvrije appeltaart. Vanmorgen nam ik daar een flinke punt van als ontbijt. Met een toefje slagroom, want het is crisis en juist dan moet je blijven genieten van dat soort kleine dingen.

Dat deed me denken aan de Amsterdamse Golf Club. Daar zat ik een maand geleden in de herfstzon op het terras van het clubgebouw, waar het barpersoneel mijn ouders en mij een paar punten van een van de beste oerhollandse appeltaarten serveerde die ik sinds lange tijd had gegeten. Zelfgebakken en nog warm.
We waren te gast op een golftoernooi dat de AGC samen met ANWB Golf had georganiseerd ter nagedachtenis aan mijn jongste broer Jort, die een jaar geleden overleed aan kanker. Jort was een groot golfspeler, die vele wedstrijden won bij de AGC en nationaal, en die de laatste jaren de grote drijvende kracht was bij ANWB Golf. Hij was, constateerden wij tijdens ons bezoek aan de golfclub, zeer geliefd.

Mijn broer zal vaak aan hetzelfde tafeltje met uitzicht op de achttiende hole zo'n warm stukje appelgebak naar binnen hebben gewerkt. Natuurlijk met slagroom.

Dag Jort. Als ik verse appeltaart eet denk ik even aan je.

Thursday, September 1, 2011

Krasse knar

Computers hebben een korte levensverwachting.  Bedrijven vervangen ze standaard meestal na drie jaar, de garantie van de fabrikanten is alleen zo lang als je stevig bijbetaalt bij aankoop, en na die drie jaar is elke dag dat zo'n ding het nog doet blijkbaar meegenomen.  De ontwikkelingen volgen elkaar zo snel op dat een beetje trendvolger zijn elektronische gadgets ook bij lange na geen drie jaar meer gebruikt.  Gaat je 'oude' computer na meer dan drie jaar stuk, dan koop je een nieuwe - een widescreen laptop met ofwel een naar een groot roofdier vernoemde versie van MacOS, of Windows 7.

Ik werk dagelijks op een inmiddels zeven jaar oude laptop, een IBM Thinkpad die nog echt ontworpen is door Big Blue voordat die zijn pc-divisie overdeed aan het Chinese Lenovo.  In 2004 was het een duur ding, slank, met een titanium-versterkte kast, een fantastisch Nederlandstalig toetsenbord met extra accent-toetsen en een aangenaam scherp, mat scherm waarin ik niet zoals bij veel hedendaagse laptops de hele dag naar mijn eigen spiegelbeeld zit te kijken.  Tweeënhalf jaar na aankoop raakte het moederbord defect (waarschijnlijk door iets te veelvuldige blootstelling aan onweer) en herstelde IBM France in verbazend korte tijd kosteloos mijn in Nederland gekochte machine, dankzij de verlengde garantie.  Daarna is hij op mijn bureau in een docking station blijven zitten, aangesloten op allerhande randapparatuur.  Ondanks de belachelijk grote hoeveelheid programma's die ik erop heb geïnstalleerd in de loop der jaren hoef ik hem maar hoogst zelden te herstarten; Windows XP Pro blokkeert vrijwel nooit en 's avonds gaat-ie in slaapstand om de volgende ochtend weer in een paar tellen wakker te worden als ik hem openklap. Ik ben gehecht aan mijn oude Thinkpad met zijn hier en daar wat gladgesleten toetsen, zoals ik gehecht ben aan mijn oude VW-bus met zijn afgebroken raamslinger en lekkende zonnedak. 
Maar laatst ging er iets stuk. De ventilator die mijn laptop koel houdt begon krijsend lawaai te maken en de Thinkpad meldde 'Fan failure', waarna hij met vlagen weigerde te blijven draaien.  En de gemoedelijke monteur die mijn bus onderhoudt heeft geen verstand van laptops.  Voor oude computers bestaan er geen dorpsgarages op het Franse platteland.

OK, na zeven jaar en meer dan veertigduizend draaiuren is het geen wonder dat je PC het opgeeft.  Dan koop je toch een nieuwe?  Maar dankzij de crisis moet ik als freelancer op de kleintjes letten.  Tweeduizend keiharde euro's is een hoop geld.
Dus ben ik wat gaan zoeken op het internet.  Een nieuwe ventilator bleek via eBay te koop voor maar 25 euro inclusief verzendkosten, en het onderhoudshandboek voor de Thinkpad was eenvoudig te vinden.  Een setje basisgereedschap voor simpele computerreparaties had ik nog uit de tijd van de grote lawaaiïge computerkasten.



Een dikke week later zat ik aan de eettafel als beginnend laptopmonteur mijn Thinkpad uit elkaar te halen.  Accu eruit, harddisk eruit, toetsenbord eraf, palmsteun eraf.  Een schoteltje vol schroefjes van diverse afmetingen.




Allerhande stekkertjes los.  Nog drie schroeven en de ventilator met zijn warmtegeleidende koperen plaat kon voorzichtig van de processor worden gewipt.





Daarna alles schoongeblazen met speciaal drijfgas. Tien minuten later zat de nieuwe fan op zijn plek, met verse warmtegeleidende pasta op de processor geplakt (die pasta koop je ook via eBay, in kleine injectiespuitjes).  In omgekeerde volgorde de boel weer in elkaar gezet.


De hele klus kostte ongeveer een uur, op mijn gemak met het handboek ernaast.  Een geroutineerde computertechneut doet het twee keer zo snel, en de Thinkpad maakt het je makkelijk doordat onderop de kast elke schroef vergezeld gaat van een symbool dat aangeeft welk onderdeel je aan het los-of vastschroeven bent, en welke maat schroef het betreft.


Mijn krasse oude Thinkpad zit nu weer in zijn 'dok' en draait zonder morren.  Zelfs wat minder lawaaiïg en minder warm dan voorheen.  En ik voel me een echte computerreparateur.

Foxconn

Tijdens zo'n reparatie vallen je dingen op. Zo bleek de Intel-processor in een houder te zitten met het opschrift 'foxconn' - de beruchte Chinese mega-fabriek van electronica waar de werknemers in groten getale zelfmoord plegen vanwege de abonimabele werkomstandigheden die veel weg hebben van slavenarbeid. Ook mijn Thinkpad, of op zijn minst het in 2007 vervangen moederbord, is dus daar gemaakt door onderbetaalde en slecht behandelde arbeiders - net als de meeste andere gadgets die we hier kopen, zelfs al staat er een 'topmerk' op - zoals een iPhone of iPad...



Wednesday, June 22, 2011

Sneeuwvlok

22 juni 2011


Ze heette Flocon de Neige du Ballon Bleu.  Neige, kortweg.  Op 28 november 2010 zat ze voor onze voordeur: een bibberend, uitgemergeld jong poesje, uit een wild nest waarvan de moeder af en toe bij ons wat etensresten kwam bedelen.  Ditmaal kwamen de net gespeende kittens mee op bedeltocht, en de kleinste en zwakste was niet in staat om met de rest van de familie te vluchten toen wij de deur openden.  Nathalie pakte haar op, drukte het bibberende diertje aan haar hart en daarmee begon een intense relatie.  Liefde op het eerste gezicht van beide kanten.

Omdat de eerste sneeuw van die winter net was gevallen, en omdat ze zo uitgemergeld was dat ze niets leek te wegen, noemden we haar 'Neige' - later bij de registratie bij de dierenarts uitgebreid tot 'Flocon de Neige' - sneeuwvlok.
Onze sneeuwvlok was niet wit.  Ze was een prachtige lapjespoes, wit, oranjerood en anthraciet.
Vanaf het begin was ze praatziek.  Je hebt van die poezen die graag miauwend met je communiceren, en dat deed ze.  Hele verhalen.  En spinnen, zodra ze op je zat op je haar aanhaalde - zo erg dat de dierenarts nooit haar hartslag heeft kunnen meten.

Maandenlang was ze ziekelijk.  Katten-niesziekte, hoge koorts, uitgedroogd; samen met haar hebben we in december 2010 en januari 2011 geknokt om haar in leven te houden.  Ze kreeg drinken met druppels tegelijk, op de vingertop.  Meer kreeg ze niet naar binnen.
Ondanks dat was het een aanhankelijk en levenslustig diertje.  Zodra het even beter ging klauterde ze overal op en volgde ons door het hele huis - en het duurde niet lang voor ze doorhad hoe het kattenluik werkte.  Maar vluchten deed ze niet, ze bleef uit eigen beweging bij ons wonen.  Klap, naar buiten om te spelen en te jagen, klap, terug naar binnen voor een knuffel, een uitgebreide buikmassage en om haar avonturen te vertellen.

Ze wist vrienden te worden met iedereen: mensen, ezels, onze oudere poezen (dat ging niet altijd makkelijk), en haar oorspronkelijke familie die in de buurt bleef.  Er waren nog drie broertjes, twee rood/witte katertjes die zoveel op elkaar leken dat ik ze Castor en Pollux heb gedoopt, en een grijs tabby-katertje dat later in de winter ook ziek werd maar zich niet wilde laten pakken.  Die was er op zeker moment niet meer.  De natuur is hard, zeker voor een nest laat geboren kittens in een te vroeg ingevallen winter.
We voerden de kattenfamilie bij met het kattenvoer dat onze luxedames niet meer wilden eten omdat het ze niet vers genoeg was, en met alles wat overbleef van onze mensenborden aan vlees, vis en gevogelte.  We ontwormden ze zelfs tegelijk met onze huispoezen en Neige.  De twee broertjes bleven in de buurt van het huis en werden vaste speelkameraden voor Neige, die we intussen hadden laten vaccineren, identificeren en steriliseren.


Het ging haar goed.  Ze was de bindende factor voor de dieren in onze clan.  Toen het onze oudste poes, Faxie, heel slecht ging vanwege een enorm abces en dat dier dagenlang op de rand van de dood balanceerde, lag Neige naast haar op de bank (en vooral: bovenop Nathalie en een fleecedeken), met een pootje beschermend op haar oudere vriendin.  Want Faxie was haar grote voorbeeld, haar surrogaatmoeder van wie ze alles afkeek.
Neige was altijd overal waar wij waren.  In de tuin hield ze Nathalie gezelschap, soms zelfs op de schouders; in mijn kantoorhoekje lag ze op een stoel of op mijn buik.

Nathalie borstelde de ezels, en Neige kwam er enthousiast bij liggen, op haar rug.  “Ik ook!  Miauw!”  Heerlijk liet ze zich masseren met de rubberborstel.

Ze was speels, altijd op avontuur rond het huis en in de naastgelegen terreinen.  Vaak samen met een van haar broertjes, want de kattenclan bleef hecht, vooral dankzij haar.  Ze zocht het contact met haar familie zichtbaar weer op, hoewel ze tegelijk met ons bleef knuffelen.  Een zeldzaam sociale en sociaal vaardige poes, vol speelse levenslust en met een geheel eigen stem.  Een prachtig dier ook, schitterend van kleur, glanzend en atletisch, met ongewoon grote oren en een prachtig dikke, gestreepte staart.

Haar avontuurlijkheid kwam haar duur te staan.  Vanmorgen rond half elf riep Nathalie: “Oh nee, er ligt een dode kat op de weg!”
Ik holde naar buiten.  Die prachtige, dikke, gestreepte staart waarvan wij zeiden: ze heeft een genetkat onder haar voorouders.  Neige.  Bloed stroomt uit haar grote oren, de tong hangt uit haar bek, haar kop hangt slap, ogen weggedraaid en dof.  Uitgewist, weggevaagd door een vast te hard rijdende auto.  We hoorden niemand remmen.
Ze was altijd heel bang van auto's, zelfs in de tuin als wij parkeerden zocht ze een veilig heenkomen in het portiek, klaar om naar binnen te vluchten door het kattenluik.  Waarschijnlijk aan de overkant van de straat bezig iets spannends te onderzoeken moet ze bij het naderen van een auto geprobeerd hebben terug te vluchten naar de veilige haven.  Maar die auto ging te snel.

Ik sta op straat met mijn nog warme, bloedende poes in mijn armen.  Naast de voordeur zak in neer ik op een krukje, probeer te voelen of haar hartje nog klopt.  Terwijl Nathalie naar binnen gaat om een fleecedekentje te halen probeer ik Neige zelfs nog te beademen, in de valse hoop dat ze nog leven in zich heeft.  Maar het heeft geen zin.  Ze is er niet meer.

Flocon de Neige du Ballon Bleu.  Geboren begin oktober 2010 ergens tussen de kippen van de buren bij Les Buissons.  Bij ons gekomen op 28 november 2010.  Doodgereden door een hardrijder rond half elf 's ochtends op 22 juni 2011.  Ze haalde nog net de eerste ochtend van de officiële zomer.  Een veel te kort maar intensief leven van negen maanden.

Voor mij symboliseerde Neige nieuw leven; ik vond haar op de drempel van onze voordeur op die 28ste november een dag nadat ik was teruggekomen uit Nederland, waar ik de uitvaart van mijn broer had meegemaakt, op 45-jarige leeftijd overleden aan een zware kanker.  Een levenslustig mens, gelukkig met zijn bestaan, zijn werk, zijn vrouw, zijn sport.  Ik was, begrijpelijk, aangeslagen.  En daar was dat poesje, ziek en verzwakt.  Ik zei bij mezelf: een grote blonde man daarboven heeft jou verteld bij ons hulp te zoeken.  Want Jort hield van katten. Zodoende ben ik me erg aan dat diertje gaan hechten; haar opgewekte aanwezigheid leidde wat af van de rouw over het verlies van mijn broer. Die komt nu meteen weer in alle hevigheid terug. Want natuurlijk zou hij de eerste zijn geweest, als de andere kattenliefhebber in de familie, bij wie ik mijn hart zou hebben uitgestort over dat stomme roadkill-ongeluk. Maar dat kan niet meer.

Een van de ergste dingen het leven is dat je in de loop van de tijd dierbaren verliest - mensen zowel als dieren.  Je vormt samen een clan, een familie.  Daar hoort ook bij dat je soms ruzie hebt, dat je op elkaar moppert.  De dag voor haar dood waren we nog boos op Neige omdat ze een gevangen vogel mee het huis in nam.  Die moest ik haar afpakken, en daar was ze niet blij mee.  Maar niet lang daarna was het weer knuffelen geblazen.
En dan, plotseling, is zo'n klein lid van de clan er niet meer.  Een levenloos omhulsel.  Ik verbaas me er telkens weer over hoe abrupt het leven ophoudt bij een beetje mechanische schade - alsof er iets vlucht, of uitdooft.


Ik heb een grafje gegraven voor Neige, pal voor ons huis tussen de bloemen, twee meter van het keukenraam.  Ze rust er gewikkeld in een zachte fleecedeken, want dat verdient ze.  Nathalie gaat er bloemen op zaaien.  Een groot brok rossig graniet dient als grafsteen.

Flocon de Neige du Ballon Bleu. 
Anoniem geboren in het wild, maar niet anoniem gestorven.

Dag Neige.  We zullen je missen, kleine dondersteen.

Sunday, March 20, 2011

Robo-brandweer

Stel, je bent baas van een kerncentrale.  Zeg ergens aan de kust van een eiland dat regelmatig geplaagd wordt door stevige aardbevingen.  Af en toe een vloedgolfje.  Ken net, weet u wel. 
Op een dag laat de planeet een boer en wordt je centrale wat extra opgeschud.  OK, procedure, de reactoren schakelen uit, geen stroom; daar heb je dieselgeneratoren voor, pokke pokke pokke, alles draait lekker door, hier en daar is er een buis wat verbogen of zit een klep wat vast.  Maar in grote lijnen is alles onder controle.
Komt er een vloedgolf die je centrale vier meter diep onder water zet, en je dieselgeneratoren geven de geest.  Een paar uur later ook de batterijen, enzovoorts, enzovoorts.  Het wordt wat heet onder de voeten.

Welke nummers zou je als kerncentrale-baas in je telefoon geprogrammeerd hebben?  De brandweer?  De politie?  Het leger?  Je minister van energiezaken?

Tipje voor elke kerncentralemanager: +33 (0) 2 47 98 65 00 .

Groupe INTRA.  Oftewel 'Groupe d'INTervention Robotique sur Accidents nucleaire'.

Dat zijn jongens met een legertje grote en kleine robots die speciaal zijn gebouwd om in plaats van mensen de helse stralingsomgeving van een smeltende kerncentrale binnen te gaan en daar nuttige dingen te doen, zoals kleppen open- en dichtdraaien, apparatuur gaande houden, een slang met koelwater naar een reactor of brandstofstaaf-zwembad trekken.  De grotere robots kunnen puin weggraven en bulldozeren.  Allemaal apparatuur die speciaal is 'gehard' tegen intensieve straling en die op afstand wordt bestuurd vanuit NBC-beschermde mobiele commandovoertuigen.

Die interventiegroep is binnen een uur oproepbaar en kan op volle sterkte uitrukken binnen 24 uur.  En dat telefoonnummer staat gewoon op hun WEBSITE. 

INTRA bestaat al sinds 1988, toen ze werd opgericht door Electricité de France, CEA en COGEMA  (de uitbaters van de 58 kernreactoren in Frankrijk), en Areva, de bouwers van kerncentrales.  Na de ramp in Tsjernobyl was maar al te duidelijk dat er een andere oplossing moest worden gevonden dan mensen op zelfmoordmissies een open kerncentrale in te sturen.

Blijkbaar heeft EDFal vrij snel nadat duidelijk werd dat er in de Japanse centrale(s) grote problemen waren, aangeboden de robots van INTRA en hun 'piloten' te sturen.  Op dat aanbod kwam geen antwoord uit Japan.  Pas op 17 maart stuurde het internationaal atoomenergie-agentschap een vragenlijst naar alle 'nucleaire' landen met het verzoek om aan te geven of ze soms speciale middelen bezaten, zoals robots, waarmee in de kwakkelende centrale zou kunnen worden ingegrepen.  En of ze dan wilden aangeven op welke termijn die spullen beschikbaar zouden kunnen zijn...

Je kunt de Franse kernenergie-industrie van veel dingen beschuldigen: te weinig transparantie, allerlei gelobby achter gesloten deuren, arrogantie... Maar ze nemen hun vak wel serieus.  INTRA is gevestigd op de locatie van een voormalige kerncentrale zodat ze in reële omstandigheden kunnen oefenen en hun ontwerpen verbeteren.  De 'kernploeg' en de meeste 'robotpiloten' kunnen binnen een uur op de basis zijn, ze hebben altijd vliegvervoer standby staan.

Ik suggereer nummer drie van de verkorte-nummerlijst op het mobieltje voor iedereen die in een kerncentrale werkt.  1: brandweer.  2: ambulance.  3: INTRA.

Roze boot

De helft van Europa besluit om in hechte samenwerking hun miljardeninvesteringen in militair speelgoed eindelijk eens nuttig te gebruiken door 's werelds meest dolgedraaide dictator, Muammar Ghadafi, een kopje kleiner te maken – een paar decennia te laat, maar beter laat dan nooit – en wat doet de Nederlandse marine?  Die stuurt een boot naar de Gay Pride, de roze homo-botenparade in Amsterdam. 

Terwijl de Britse, Franse, Belgische, Noorse, Spaanse en andere EU-militairen de camouflagekleuren opdoen en de wapens richten op een dolle hond waar de meerderheid van de planeet eindelijk van af wil, met het akkoord van de VN achter zich, prutsen de Nederlandse zeesoldaten met jarretels en hoge hakken.

Van mij mag iedere militair die dat zo graag wil op persoonlijke titel meedoen aan een Gay Pride.  Maar ik zou graag een Nederlands fregat en een handjevol F-16s in actie hebben gezien in de Mediterranée, in plaats van een roze boot met slingers in de Amsterdamse grachten.

De Nederlandse tv bericht op zondagochtend 20 maart vooral over voetbal, als ik mijn ouders mag geloven.  En ik betwijfel of in de Nederlandse media, vooral op tv, duidelijk is gemaakt wat er in Libië de laatste paar weken echt aan de hand was.  Hoezeer Ghadafi en zijn handlangers, velen daarvan huurlingen, te keer gingen tegen demonstranten.  Hoe die huurlingen zich achterin ambulances verstopten die zogenaamd gewonden kwamen helpen tussen de demonstranten, om vervolgens wild om zich heen te schieten op ongewapende burgers, vrouwen en kinderen. 
Hoe militairen die weigerden op burgers te schieten zelf werden gefusilleerd. 
Hoe de kolonel zijn tanks inzette tegen opstandelingen en hoe hij aankondigde op zaterdagavond 19 maart de bevolking in Benghazi te zullen afslachten zonder enige genade voor wie hij ook tegen zou komen.  “We are coming, and no mercy.”
Het is Ghadafi die oorlog voert tegen de Libische bevolking, niet Europa.

De jachtvliegtuigen die de eerste schoten losten tegen Ghadafi waren opgestegen vanaf een basis op dik twee uur rijden van Maastricht.  Zo dichtbij speelt het zich af.

Terwijl aan de oostkant vele duizenden families de stad Benghazi (1miljoen inwoners) ontvluchtten richting Egypte, uit angst voor de oprukkende tanks van Ghadafi ten zuidwesten van de stad;
terwijl een van de belangrijkste vrije Libische tv-journalisten overleed na te zijn neergeschoten door Ghadaffi's troepen tijdens een aanval op de stad op vrijdagochtend - terwijl dat gebeurde stond de Nederlandse marine te delibereren over de juiste tint roze voor hun Gay Pride-boot. 

Terwijl dat gebeurde stuurden Franse piloten na bijna drie uur vliegen hun Mirages laag over de woestijn en schoten de eerste vier naar de Libische burgers oprukkende tanks tot schroot.  Zonder eerst veilig af te wachten tot de luchtafweerinstallaties waren vernield, want dat gebeurde pas in de nacht van zaterdag op zondag. 
Zonder die eerste luchtaanvallen hadden de Ghadafi-trouwe troepen hoogstwaarschijnlijk een bloedbad aangericht in Benghazi waarbij vergeleken Srebenica kinderspel zou zijn geweest.  Ze zouden gevangen genomen opstandelingen aan de lantaarnpalen hebben opgehangen - zoals ze al eerder hadden gedaan elders in Libië.

Het gaat hier om het bestrijden van misdaden tegen de mensheid, om het handhaven van mensenrechten.  Les droits des hommes zoals opgeschreven na de Franse revolutie meer dan tweehonderd jaar geleden. En het gaat er ook om dat Europa, onder aanvoering van Frankrijk of niet, laat zien dat ze bepaalde dingen niet tolereert in haar eigen achtertuin, of aan de andere kant van haar grootste zwembad.  En dat ze de wil en de middelen heeft om er een eind aan te maken.

Maar de Nederlandse marine stuurt een boot naar de Gay Pride.

Ik herhaal het nog even.

Terwijl Europeanen in het Libische luchtruim en op zee knokken voor de mensenrechten, stuurt de Nederlandse marine een roze boot naar de Gay Pride.

Terwijl andere Europeanen vechten voor de bescherming van ongewapende burgers tegen een hondsdolle dictator stuurt de Nederlandse marine een boot vol marinemannen in roze jurken naar de Gay Pride.

Terwijl Britse, Franse en Amerikaanse marineschepen in actie zijn in de wateren bij Libië, stuurt de Nederlandse marine een boot naar de Gay Pride.

Terwijl Franse piloten hun leven wagen voor de droits des hommes zit de Nederlandse luchtmacht op zijn gat en stuurt de marine een boot naar de Gay Pride.

Monday, August 30, 2010

Diecke snapt het niet

Ik kreeg onlangs een spam van iemand die ik niet ken, maar die blijkbaar mijn adres heeft als een van de incidentele deelnemers op een forum over Frankrijk.  Ik moest weer eens een boekje kopen met leuke anecdotes over Frankrijk, van Dick Dijs.  “Diecke” voor autochtone Franse dorpsgenoten die, zo lijkt het als je de voorbeeldstukjes leest op de website van de auteur, op ieder moment van de dag genoeglijk meerdere rouges of pastis' achterover slaan, en zich bij voorkeur verplaatsen in sputterende lelijke eenden die het net volhouden tot het volgende café.

Als de voorbeelden tekenend zijn voor het hele boek zijn rurale Fransen vooral niet echt werkende drankorgels met een baret op en een stokbrood onder de arm.

In werkelijkheid zijn Fransen gewone Europeanen die een huis willen, een familie, een auto, een hond en een flatscreen televisie.  Ze hebben wat meer moeite om sommige van die dingen te betalen dan een Nederlander omdat ze gemiddeld een derde minder salaris verdienen voor hetzelfde soort werk, en de prijzen van kruidenierswaren gemiddeld hoger zijn dan in Holland.  Verder hebben ze aanzienlijk meer verstand van en interesse voor goed eten.  Liever een auto die met plakband bijeen wordt gehouden en een goede maaltijd op tafel, dan omgekeerd.  En ze werken hard, doorgaans zonder koffie- of theepauzes.

Veel Nederlanders lijken dat niet echt te begrijpen; ook niet - of juist niet - als ze 'leuke' boekjes schrijven over hun belevenissen op het Franse platteland.  Het is allemaal zo grappig, zo authentiek, zo sympathiek ietwat achtergebleven.

Mijn Franse schoonfamilie telt een grote variatie aan beroepen.  Een schoonzus heeft een middenkaderbaan bij een grote bank, de andere is grafisch ontwerpster.  Mijn zwager is IT-specialist bij een verzekeringsmaatschappij.  De partners: een kleine aannemer, een patholoog-anatoom en, opnieuw, een IT'er, ditmaal bij Dassault.  In de wat verdere periferie vind je onder meer een accountant, een houtbouwspecialist die bijzondere piano's heeft gebouwd waar Elton John onder meer op heeft gespeeld, een gepensioneerd timmerman die aikido-leraar is, een journaliste, een bosbouwer, een gepensioneerde lerares Duits, een gepensioneerde productiedirecteur van de Perrier-groep, een beroepsmilitair, een basisschool-onderwijzeres... En onze lokale vrienden- en kennisenkring telt onder andere een ex-gevangenbewaarder, een antiquair, een huisschilder, een rubberingenieur van Michelin, een gepensioneerde ploegchef van een staalfabriek, een kanoverhuurder annex broodbakker, een paardenfluisteraar, een kippenboer, een metselaar die aan basejumpen doet, en een vleesvee-fokker.  Zo'n lijstje zou je in Nederland ook kunnen maken in een provinciestadje in de Achterhoek.

Frankrijk is niet exotisch.  Exotisch is als je bij Mongolen in een yurt gaat logeren.  Frankrijk heeft gewoon een overmaatse bureaucratie, net als Nederland; Fransen rijden in gewone auto's, zitten in het ziekenfonds en kijken naar Franstalige versies van Amerikaanse tv-series en veelal door Endemol bedachte spelprogramma's op hun platte tv's. Je betaalt in beide landen gewoon met euro's en je wordt niet gecontroleerd aan de grens. 

In ruraal Frankrijk gaan wonen is eigenlijk niet veel gekker dan vanuit de Randstad verhuizen naar een kleine plaats in Twente.  Je verstaat de taal niet zo goed, er is meer ruimte dan in de Randstad, er zijn koeien, en meer mensen dragen laarzen met klei of stront eraan.  4x4 auto's dienen er om allerhande trailers door de blubber te trekken en niet om mee in de PC Hooft te parkeren.  En de Amsterdamse grachtengordel is ver weg.  Sommigen vinden dat 'primitief' en 'achtergebleven'.

Maar...

De hoofdstad van de zo rurale en dunbevolkte Auvergne, Clermont-Ferrand, had het allereerste vliegveld met een verharde startbaan ter wereld, en was een van eerste Europese steden met elektrische straatverlichting - nog vóór lichtstad Parijs (de energie daarvoor kwam heel CO2-vriendelijk uit een waterkrachtcentrale, die inmiddels al meer dan een eeuw draait). In 1890 (!) hadden ze er al een elektrische tram.
Hier zitten het hoofdkantoor en het grootste onderzoekscentrum van Michelin, die de radiaalband uitvonden, en de moderne opvolger, het Active Wheel, een wiel met ingebouwde elektromotor voor elektrische auto's.  En, toevallig, ook de Citroën 2CV, een van de meest energiezuinige auto's uit de historie.  Uit de Auvergne komen ook uitvindingen als de barometer en de hoogtemeter, de paraplu, de kruiwagen en de superstille tram op luchtbanden.
Hier bevindt zich de grootste super-discotheek van Frankrijk, worden Mirage-straaljagers onderhouden, maakt de metaalindustrie hoogwaardige onderdelen voor Airbussen en Ariane-raketten, bouwt men zonnepanelen, en bedenken jonge ontwerpers wereldveroverende videospellen.  Hermès naait hier zijn superdeluxe damestassen, de boeren fokken prijswinnende vleeskoeien en maken de beste kazen van het land. En zelfs in de kleinste dorpen hebben ze ADSL.

Groen en ruim? Ja. Achtergebleven?  Niet bepaald.



Sunday, August 29, 2010

Kantje boord

Een paar dagen geleden, op 26 augustus, had ik zo'n 'Wet van Murphy' gevalletje.  Een ballonvaart met twee Nederlandse passagiers die op vakantie waren in de Combrailles. Het was een warme augustusdag, dus had ik een oudere - maar goedgekeurde - aluminium gastank meegenomen in plaats van een even grote maar 7 kilo zwaardere dubbeldikke, aan alle Euronormen voor het wegvervoer conformerende roestvrijstalen tank.  Om nog een paar kilo extra gewicht te besparen gebruikte ik geen T-stuk om twee van de drie gastanks in de mand te verbinden met de 'rechter' van de twee branders die mijn ballon rijk is, maar koos ik ervoor om tijdens de vaart van tank te gaan wisselen.  Mijn ballon is klein, en soms telt elke kilo.
Ik vulde mijn tanks de avond tevoren vanuit een ietwat beschaduwd geplaatste bulktank, dus met gas dat niet al te warm was.  Gewoontegetrouw testte ik daarbij alle vers gevulde flessen om zeker te zijn dat de terugslagventielen van de gaskranen goed werkten.  Soms zit de O-ring van zo'n ventiel niet helemaal lekker en moet je de testprocedure (pal indrukken om het ventiel leeg te maken, kraan testen, pal weer indrukken) even herhalen voor er geen gas meer naar buiten komt.  Check en dubbelcheck. Alles functioneerde naar behoren.

De ochtend van de vaart stijg ik op met beide branders aangesloten op een roestvrij stalen tank van 60 liter; de aluminium tank van 40 liter doet dienst als reserve voor de rechter brander.
Warm weer, oude ballon, twee passagiers erin, 800 meter boven zee - het gaat hard met het gas.  Na een kleine 25 minuten passeren we een heuvelrug, waarachter een bebost ravijn, een glooiende iets lagere heuvel en daar weer achter een wat ruimer dal van anderhalve kilometer breed, zo'n 80 meter lager waar ik grote velden weet om in te landen.  Snelheid bij het naderen van het ravijn zo'n 38 km/u volgens de GPS, op 100 meter boven de grond.  De eerste tank staat zowat op 5 procent, ik besluit alvast van tank te wisselen om tijdens het aanvaren voor de landing twee volle tanks aangekoppeld te hebben en niet te worden afgeleid door gedoe met slangen en kranen.
Slang leeggebrand, slang overgezet op de volle aluminium tank, kraan open, brander testen.
Niets.  Geen gas.  Verdorie. 
De koppeling zit er nog niet goed op.  Even extra vastdraaien...
Prompt blaast er luid sissend een wolk witte damp uit de koppeling.  Net wat je als ballonpiloot nooit wilt horen - lekkend vloeibaar propaan in je mand dat in een paar seconden een explosieve gaswolk oplevert, met de waakvlammen van je branders er net boven. Ik had geprobeerd de koppeling extra aan te draaien met de kraan al open, en bij het iets open forceren van het terugslagventiel begon de boel te lekken.
Snel de kraan dicht gedraaid.  Gelukkig geen brand aan boord. Maar een van de twee branders heeft nu geen gastoevoer.

Intussen gaat in mijn hoofd de mentale schakelaar van de noodprocedures om.  Ik kijk meteen naar een zo dichtbij mogelijk gelegen veld om in te landen, en vertel mijn passagiers dat ik de vaart ga afbreken wegens een technisch probleem.  Als je zoiets overkomt is het credo: zo snel mogelijk aan de grond met de ballon, je vaart niet door met een defect.

In plaats van de verderop gelegen brede vallei moet het dan maar een veld op de dichterbij gelegen glooiende heuvel worden, net na de eerste heuvelrug en het ravijn.  Een beetje winderig misschien, een beetje hard en niet eenvoudig als je maar éen brander over hebt terwijl je in turbulente stromingen zit.  Maar liever een harde landing dan brand in de mand of ongecontroleerd neerstorten.
We dalen en komen in een chaotische, turbulente luchtmassa terecht vol rotors en vlagen.  Grote deuken in de ballon, de snelheid daalt in precies anderhalve minuut van 30 km/u naar 5.  Voor een ballon is dat een soort noodstop; het is een grote slappe zak vol lucht die plotseling van een snel voortbewegende luchtlaag in een vrijwel stationaire terecht komt.  Dat betekent in dit geval 25 km/u wind vol in je gezicht en in de ballon, die daardoor wordt ingedrukt en lucht kwijtraakt.  De ene brander die het nog doet op een bijna volle tank heeft er moeite mee om snel genoeg voldoende hitte in de ballon te brengen om hem weer letterlijk bol te blazen. Zodoende dalen we meer dan ik eigenlijk bedoelde, draaien naar rechts, en hangen dan stil, pal boven het beboste ravijn.  Ik stijg een beetje, en krijg nog een zwiep wind naar rechts, waar ik niet heen wil want in die richting zijn nul landingsmogelijkheden, het is allemaal bos en steile hellingen.

Het is nogal een gevecht om de controle te behouden en de keus is: of stijgen door de turbulente grenslaag en met de hoge windsnelheden op hoogte proberen door te varen - maar die wind lijkt te draaien naar een gebied waar het niet lekker landen is - of het ravijn in en hopen dat er daar een zwak stroompje te vinden is naar een open plekje of een naastgelegen veld.  Uiteindelijk drijven we tergend langzaam parallel aan de beek midden in het ravijn naar het westen (voor mij links), vlak boven de bomen. 

Intussen probeer ik nog een keer de dwarsliggende gastank op gang te krijgen. Maar het ventiel van de kraan wil absoluut niet toegeven, ondanks een aanval met een Leatherman. De slangkoppeling wil er ab-so-luut niet op.  Dus ik zet de slang weer terug op de vrijwel lege eerste tank, maar daar zit nog hoogstens voor twee of drie minuten gas in.

In plaats van een rappe landing na dat lekkageprobleem hangen we 20 minuten later nog steeds in de lucht met 30 procent in de enig resterende tank.  Ik maak plannen voor een eventuele landing in de bomen; maar moeder natuur is me uiteindelijk goed gezind en geeft me een heel flauw stroompje naar een open plek waar de ballon net in past.  Na drie kwartier varen, waarvan de helft met één brander en een defecte tank, landen we zachtjes in een klein veld tussen de bomen.  De enige nog bruikbare gastank geeft dan vijftien procent aan, zo'n vijf à zes minuten vaartijd... Oef.

Daarna duurt het natuurlijk een relatieve eeuwigheid voor de volgploeg ons gevonden heeft, want in zo'n ravijn heb je geen radiocontact en doet de mobiele telefoon het evenmin.  Dat hindert niet, we staan intact aan de grond.  Er is zowaar een weggetje vlakbij en we hoeven niet al te ver te sjouwen met de spullen.  Een paar uur later dopen we de twee passagiers in onze achtertuin en plopt de champagnefles open - een geluid dat ik liever hoor dan gesis in de mand...

We hadden ook in de turbulentie ongecontroleerd in de bomen kunnen ploffen, als de kraan van die tank gas was blijven spuiten en ik de waakvlammen uit had moeten zetten.  Zonder branders in de rotors omlaag donderen in een bebost ravijn, dat had op zijn minst botten gebroken, waarschijnlijk erger.  Zoals zo vaak in onze sport liep een gevaarlijke situatie op het nippertje goed af.

Later toonde nadere inspectie aan dat het veiligheidsventiel van die gaskraan in de loop van de nacht  voor de vaart hopeloos geblokkeerd was geraakt.  Er moest grof geweld aan te pas komen om het open te krijgen, en de tank moet nu in reparatie.

Vanochtend maakte ik een mooie ballonvaart voor een Frans bedrijf, met een grotere ballon boven de vulkanische bergketen van de Puy de Dôme.  Toch even de gaskoppelingen extra getest voor het opstijgen...